Vertraging
don 1 apr 2021
Ik ben een jachtig mens. Ik ben er niet trots op, maar het is wel waar: ik heb altijd haast. Dat begint al met opstaan. Dat voltrekt zich in een vaste volgorde, zodat ik niet onnodig tijd verlies. Daarna gun ik mijzelf elke dag weer weinig tijd voor ontbijt en krant.
Op mijn studeerkamer aangekomen moet ik mijzelf vervolgens herinneren aan mijn stille tijd. Lezen, een lied, gebed. Een hoofdstuk studeren van het een of ander. Vanzelf gaat dat niet, want in mijn hoofd zit iets anders. De mail beantwoorden, dan is dat maar klaar.
Als er geen Corona is, ga ik daarna op pad. Een afspraak, een predikant, een vergadering. Ik zal u besparen wat er in mijn auto gebeurt als er 6 stoplichten achter elkaar op rood staan. Maar geloof me: u wilt er niet bij zijn. Gejaagdheid en gemopper zijn innig bevriend. Maak plaats, maak plaats, maak plaats. Wij hebben ongelofelijke haast.
Bijna elke dag is te vol gepropt. En dan moet het ergste nog komen. Want ’s avonds laat, op de bank, als alles gedaan is, heb ik te weinig aandacht voor de liefde van mijn leven. Om tijd gaat het nu niet meer, maar mijn hoofd zit vol. Met morgen alvast. Met mail, bezoeken en vergaderingen. Wij moeten rennen, vliegen, vallen, opstaan en weer doorgaan.
En toen kwam Corona. Lang had ik niet door wat er gebeurde. Ik zat vooral vol verzet om wat er allemaal niet meer kon. Maar langzaam, tergend langzaam komt het besef. Dat Corona vertraagt. Dat Corona me soms bijna stilzet. Dat ik minder hoef, omdat ik veel niet meer kan.
Nog langzamer komt het besef dat je daar zelfs van kunt genieten. De onvergetelijke Simon Carmiggelt beschreef eens hoe hij wachtte op de bus: ‘Ik hou van wachten. Je doet iets en toch niets.’ Jaloersmakend vind ik dat. En dat zou ik dus graag van Corona willen leren. Vertragen. Rust. Aandachtiger leven. En wachten dus.
Garanties durf ik niet te geven, ik ken mezelf. Maar in de kerk weten wij beter dan wie ook dat er uit iets lelijks iets heel moois kan voortkomen. We hebben net Pasen gevierd. Lijden wordt opstanding. Een kruis wordt een open graf. Dood wordt leven.
En zo kan er uit zoiets lelijks als Corona voor mij ook iets goeds voortkomen. Vertraging. Aandacht. Leven. Misschien kan ik ooit zelfs leren zeggen: ik hou van wachten.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.
Overige columns
Pijn
Ik heb de mooiste baan die er is. Soms kijken mensen me meewarig aan, als ze horen over 170 gemeenten en de taken die erbij horen. Maar gelooft u mij, er is niets mooier dan classispredikant zijn. Steeds weer een nieuwe gemeente: ik ben een kind in een snoepwinkel.
Toch doet classispredikant zijn ook pijn. Bij elk van die 170 gemeenten doet de krimp van de kerk zich immers voelen. Het ledental loopt terug, we komen ambtsdragers tekort, en jongeren vind je slechts met een kaarsje. Ook mijn eigen geschiedenis vertelt een onthullend verhaal.
De kerk waar ik werd gedoopt is nu wijkcentrum. De kerk waar ik belijdenis deed is afgebroken. De pastorie waar ik woonde in mijn eerste gemeente staat op dit moment te koop. En waar we in mijn tweede gemeente ooit werkten met 5 collega’s, zijn er nu nog 2 over. Dat doet pijn.
Ik ben de enige niet, alle kerkmensen kunnen zulke verhalen vertellen. We hebben het er niet dikwijls over, want het stemt ons verdrietig. Maar het is er wel. Afgelopen jaar had ik er meer last van dan eerder. Ik moet niet overdrijven, maar ik lijd aan de teruggang van de kerk.
In mijn intervisiegroep bracht ik het ter sprake. Makkelijk was dat niet, want ook wij praten er niet graag over. Maar het hielp wel. Allereerst de herkenning. De anderen vertelden vergelijkbare verhalen. Alleen al het delen daarvan deed me goed. Ik ben de enige niet.
Maar een van de collega’s had voor zichzelf ook een remedie gevonden. Hij zei: ‘Voor mij heeft het alles te maken met roeping. Dit hier, nu, dit is de taak waartoe ik geroepen ben. De kerk van nu helpen richting toekomst. Andere vormen zoeken. Samenwerken. Dat is mijn roeping.’
Ik heb er de hele zomer op gekauwd, en het heeft me erg geholpen. Met het begrip roeping bracht mijn collega iets van God in, en dat had ik nodig. Want het is mijn kerk niet. Natuurlijk mag het me verdriet doen dat zoveel wat er was er niet meer is. Die pijn is er, en mag er zijn.
Maar ik sta in een lange geschiedenis van de weg die God met de kerk gaat. Dat is een kronkelige weg soms, met kuilen en modderige bochten. Maar ook met weldadige rustplaatsen en onverwachte vergezichten. Dit ene stukje, hier en nu, dat is mijn stukje van die weg.
Op dat stukje weg ga ik komend seizoen weer stappen zetten. Geen idee hoeveel, dat zien we wel. Maar classispredikant blijft de mooiste baan die er is. Samen met gemeenten zoeken hoe we vandaag kerk kunnen zijn. En morgen. Dat is mijn roeping. Die van u trouwens ook.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.