Kwart over acht
don 1 feb 2024
Het is oktober 2023. Het is warm, de blaadjes zitten nog aan de bomen. Ajax staat nog op een degradatieplaats. En de verkiezingen moeten nog komen, dus van de winst van Geert Wilders verkeren wij nog in zalige onwetendheid. Kortom: een heerlijke, onbezorgde tijd.
Uit al dat menselijk geluk word ik wreed gewekt door de telefoon. Een preekvoorziener is vast begonnen met het rooster van 2025. En ze beseft: het is wel een beetje vroeg. Maar het rooster van haar gemeente is al rond, en gastvoorgangers zitten tegenwoordig zo snel vol.
Ik kan een lach nauwelijks onderdrukken en overweeg wat te zeggen. ‘Zullen we 2026 maar direct meenemen?’ Of nog beter: ‘Ik ben 61 jaar, en ik wil echt stoppen met preken als ik 75 ben. Kunnen we niet meteen de komende 14 jaar invullen? Dan zijn we daar maar vanaf.’
Dat zeg ik natuurlijk allemaal niet, want ik wil niet onaardig zijn. Maar ik vind het wel de waanzin gekroond om afspraken te gaan maken voor over twee jaar. In goed overleg komen we daarom samen overeen dat we pas in 2024 een afspraak zullen maken voor 2025.
Drie maanden later is de eerste werkdag van 2024. U wilt mij vast vergeven dat ik niet vroeg op ben. Ik heb trouwens vakantie, dus u hebt er niets over te zeggen. Maar als ik mij sta te scheren gaat de telefoon. Een preekvoorziener, deze keer een andere. ‘lk dacht, ik begin vroeg, misschien ben ik dan voor de middag klaar.’ Het is 2 januari 2024. Kwart over acht.
Laat ik eerst alle begrip en grote waardering uitspreken voor de preekvoorzieners van heel Noord-Holland. Zij hebben een ondankbare taak. Ze moeten steeds meer diensten vullen, terwijl er steeds minder predikanten zijn. Dat is vlek op vlek. Ga er maar aan staan.
Toch moeten we met z’n allen proberen elkaar niet gek te maken. En dan bedoel ik ook echt: met z’n allen. Als predikanten niet zo vroeg beurten aannemen, hoeven preekvoorzieners niet zo krankzinnig vroeg te bellen. En als preekvoorzieners niet zo vroeg bellen, hoeven predikanten niet zo idioot vroeg beurten aan te nemen. Samen kunnen we iets veranderen.
Sommigen hebben de classis gevraagd om een verbod op te vroeg bellen. Ik voel daar niet veel voor. Verbieden is niet de manier waarop wij als classis met gemeenten en kerkenraden willen omgaan. En het is ook niet hoe we met preekvoorzieners en predikanten willen omgaan. Het is trouwens maar de vraag of er überhaupt naar ons geluisterd zou worden.
Wat ik wel doe is een klemmend beroep op ieders gezonde verstand. Laten we elkaar niet opjagen en steeds vroeger afspraken gaan maken. Wij als classis gaan niets verbieden. Maar mijn eigen bijdrage is deze: als er te vroeg gebeld wordt, zeg ik dat ik mijn rooster voor de komende 14 jaar vol zit. Dat heb ik volledig ingevuld op 2 januari 2024. Om kwart over acht.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.
Overige columns
Pijn
Ik heb de mooiste baan die er is. Soms kijken mensen me meewarig aan, als ze horen over 170 gemeenten en de taken die erbij horen. Maar gelooft u mij, er is niets mooier dan classispredikant zijn. Steeds weer een nieuwe gemeente: ik ben een kind in een snoepwinkel.
Toch doet classispredikant zijn ook pijn. Bij elk van die 170 gemeenten doet de krimp van de kerk zich immers voelen. Het ledental loopt terug, we komen ambtsdragers tekort, en jongeren vind je slechts met een kaarsje. Ook mijn eigen geschiedenis vertelt een onthullend verhaal.
De kerk waar ik werd gedoopt is nu wijkcentrum. De kerk waar ik belijdenis deed is afgebroken. De pastorie waar ik woonde in mijn eerste gemeente staat op dit moment te koop. En waar we in mijn tweede gemeente ooit werkten met 5 collega’s, zijn er nu nog 2 over. Dat doet pijn.
Ik ben de enige niet, alle kerkmensen kunnen zulke verhalen vertellen. We hebben het er niet dikwijls over, want het stemt ons verdrietig. Maar het is er wel. Afgelopen jaar had ik er meer last van dan eerder. Ik moet niet overdrijven, maar ik lijd aan de teruggang van de kerk.
In mijn intervisiegroep bracht ik het ter sprake. Makkelijk was dat niet, want ook wij praten er niet graag over. Maar het hielp wel. Allereerst de herkenning. De anderen vertelden vergelijkbare verhalen. Alleen al het delen daarvan deed me goed. Ik ben de enige niet.
Maar een van de collega’s had voor zichzelf ook een remedie gevonden. Hij zei: ‘Voor mij heeft het alles te maken met roeping. Dit hier, nu, dit is de taak waartoe ik geroepen ben. De kerk van nu helpen richting toekomst. Andere vormen zoeken. Samenwerken. Dat is mijn roeping.’
Ik heb er de hele zomer op gekauwd, en het heeft me erg geholpen. Met het begrip roeping bracht mijn collega iets van God in, en dat had ik nodig. Want het is mijn kerk niet. Natuurlijk mag het me verdriet doen dat zoveel wat er was er niet meer is. Die pijn is er, en mag er zijn.
Maar ik sta in een lange geschiedenis van de weg die God met de kerk gaat. Dat is een kronkelige weg soms, met kuilen en modderige bochten. Maar ook met weldadige rustplaatsen en onverwachte vergezichten. Dit ene stukje, hier en nu, dat is mijn stukje van die weg.
Op dat stukje weg ga ik komend seizoen weer stappen zetten. Geen idee hoeveel, dat zien we wel. Maar classispredikant blijft de mooiste baan die er is. Samen met gemeenten zoeken hoe we vandaag kerk kunnen zijn. En morgen. Dat is mijn roeping. Die van u trouwens ook.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.