Een jongetje
don 29 feb 2024
Waarom doe ik wat ik doe? Het is een vraag die bij de meeste mensen niet dagelijks voorbij zal komen. Ook bij mij niet. Veel loopt vanzelf. En we leven ons leven nu eenmaal zoals het gaat. In een gruwelijk maar kennelijk modern Nederlands zeggen we dan: je doet je ding.
Toch heeft ieder mens ook momenten van reflectie. Wie ben ik eigenlijk? En waarom? Hoe ben ik geworden wie ik ben? En waarom doe ik wat ik doe? Als u die momenten dagelijks heeft, moet u naar de dokter. Als u ze nooit heeft op de divan.
Laatst was ik zelf weer eens aan de beurt voor bezinning. Ik had een dag gewerkt: achter mijn bureau, in de auto en in drie verschillende zaaltjes bij evenzovele kerken. Ik had gebeld, getikt, geappt en gepraat als Brugman. Vooral in dat laatste ben ik zeer bedreven. Ooit zei iemand niet zo parlementair, maar wel treffend: jij lult in een kwartier een hond dood.
Toen ik die avond thuis kwam, zat er een man hoog in mijn gedachten. Heel hoog, bijna tegen het plafond. Ik had geen zin in hem, ik wilde voornamelijk rust aan mijn hoofd. Maar hij liet zich niet wegsturen en stelde voortdurend vragen. Wat ik die dag had gedaan. Wie ik daarmee diende. En waarom? ‘Waarom doe jij wat je doet?’
We raakten in gesprek en hij bleek me verrassend goed te kennen. Wat ik volgens hem deed waren niet al die losse dingetjes. Ja, die ook. Maar de grootste gemene deler van mijn getik en gepraat was dat ik de kerk wilde redden. En waarom wilde ik dat eigenlijk zo graag?
Uit zijn hoofd citeerde de man het gedicht ‘Victorieplein’, van Ischa Meijer. Ik kende het, maar deze keer ging het over mijzelf. Over het inzicht dat ik geen kind meer ben. Maar dat ik nog altijd verlang naar iemand die nooit kon bestaan: een jongetje dat alles goed zou maken.
Ik schonk de man een glas wijn in, en we praatten nog een tijdje door. Hij vertelde van alles over mensen en ik begon in te zien dat het gedicht gaat over meer dan over mij alleen. Dat er talloze jongetjes en meisjes zijn die alles goed willen maken en die de kerk willen redden.
Ik kom ze dagelijks tegen, in al die kerkzaaltjes. Ik bel, mail en app met ze. En ze zijn net als ik. Wij zijn de Martha’s van de kerk. Prachtig, geweldig, want zonder ons stort de boel in. Maar we doen wel vaak tekort aan de Maria in ons. Die stil is. Die gaat zitten aan de voeten van de Heer. En die zo een deel kiest dat haar nooit zal worden ontnomen.
Ik wilde het de man vertellen en keek naar boven. Maar ik wist al wat ik zou zien. Plafond. Hij was weg, maar liet iets achter wat me niet kan worden ontnomen. Gedachten over waarom ik doe wat ik doe. En inzicht in wie ik ben, en altijd zal blijven: een jongetje dat alles goed wil maken. Het was avond. Buiten was het stil geworden. En binnen eindelijk ook.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.
Overige columns
Pijn
Ik heb de mooiste baan die er is. Soms kijken mensen me meewarig aan, als ze horen over 170 gemeenten en de taken die erbij horen. Maar gelooft u mij, er is niets mooier dan classispredikant zijn. Steeds weer een nieuwe gemeente: ik ben een kind in een snoepwinkel.
Toch doet classispredikant zijn ook pijn. Bij elk van die 170 gemeenten doet de krimp van de kerk zich immers voelen. Het ledental loopt terug, we komen ambtsdragers tekort, en jongeren vind je slechts met een kaarsje. Ook mijn eigen geschiedenis vertelt een onthullend verhaal.
De kerk waar ik werd gedoopt is nu wijkcentrum. De kerk waar ik belijdenis deed is afgebroken. De pastorie waar ik woonde in mijn eerste gemeente staat op dit moment te koop. En waar we in mijn tweede gemeente ooit werkten met 5 collega’s, zijn er nu nog 2 over. Dat doet pijn.
Ik ben de enige niet, alle kerkmensen kunnen zulke verhalen vertellen. We hebben het er niet dikwijls over, want het stemt ons verdrietig. Maar het is er wel. Afgelopen jaar had ik er meer last van dan eerder. Ik moet niet overdrijven, maar ik lijd aan de teruggang van de kerk.
In mijn intervisiegroep bracht ik het ter sprake. Makkelijk was dat niet, want ook wij praten er niet graag over. Maar het hielp wel. Allereerst de herkenning. De anderen vertelden vergelijkbare verhalen. Alleen al het delen daarvan deed me goed. Ik ben de enige niet.
Maar een van de collega’s had voor zichzelf ook een remedie gevonden. Hij zei: ‘Voor mij heeft het alles te maken met roeping. Dit hier, nu, dit is de taak waartoe ik geroepen ben. De kerk van nu helpen richting toekomst. Andere vormen zoeken. Samenwerken. Dat is mijn roeping.’
Ik heb er de hele zomer op gekauwd, en het heeft me erg geholpen. Met het begrip roeping bracht mijn collega iets van God in, en dat had ik nodig. Want het is mijn kerk niet. Natuurlijk mag het me verdriet doen dat zoveel wat er was er niet meer is. Die pijn is er, en mag er zijn.
Maar ik sta in een lange geschiedenis van de weg die God met de kerk gaat. Dat is een kronkelige weg soms, met kuilen en modderige bochten. Maar ook met weldadige rustplaatsen en onverwachte vergezichten. Dit ene stukje, hier en nu, dat is mijn stukje van die weg.
Op dat stukje weg ga ik komend seizoen weer stappen zetten. Geen idee hoeveel, dat zien we wel. Maar classispredikant blijft de mooiste baan die er is. Samen met gemeenten zoeken hoe we vandaag kerk kunnen zijn. En morgen. Dat is mijn roeping. Die van u trouwens ook.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.