Eén zin
woe 27 mar 2024
Twee weken geleden was het Boekenweek. Voor mij betekent dat zo lang ik me kan herinneren een bezoek aan de boekhandel. Deze keer kocht ik onder meer de biografie van stadhouder Willem V en ‘Ga je erover schrijven?’ van Herman Koch. Ook ontving ik natuurlijk het Boekenweekgeschenk. Die verzamel ik, ik heb ze compleet vanaf 1957.
Dit jaar is het Boekenweekgeschenk geschreven door de familie Chabot: vader Bart, moeder Yolanda en hun 4 zonen Sebastiaan, Maurits, Splinter en Storm. Het is best ‘n lezenswaardig werkje geworden, maar geen literatuur die de eeuwen zal overleven. Dat lijkt mij ook een schier onmogelijke opgave met 6 auteurs, van wie er op zijn best 3 schrijver te noemen zijn.
Zelf heb ik iets met schrijven. Laat ik meteen iedere verdenking van pretentie wegnemen: ik ben geen schrijver en ik zal het ook nooit worden. Maar toch heb ik iets met schrijven. Ooit wilde ik journalist worden, maar ik werd uitgeloot voor de School voor de Journalistiek. En dit stukje schrijven vind ik een van de leukste dingen van mijn huidige taak in de kerk.
Ik heb dus iets met schrijven en kan groen van jaloezie zien als ik iets lees waarvan ik denk: dat had ik zó graag willen schrijven. Soms gaat het maar om één enkele zin. En zo’n zin staat nu net in het Boekenweekgeschenk van de Chabotten. Hij staat in het stukje van Sebastiaan, maar de zin waarom het gaat is afkomstig van vader Bart. De zin gaat over dichten:
‘Toen je een jaar of twee was,’ ging papa verder, ‘kwam je naar ons toe en zei: “Ik ook dicht.” Ik heb je toen uitgelegd dat het andersom was: “Nee jong, het is: ik ook open.” Een dichter dicht niet, een dichter opent.’
Een dichter dicht niet, een dichter opent. Van die ene zin ben ik een heel weekend gelukkig geweest, en eigenlijk is dat geluksgevoel nog niet verdwenen. Want inderdaad: een dichter dicht niet, hij opent. Een dichter opent geheimen. De toekomst. Een dichter opent God. Het leven. Een dichter opent alles wat hij maar openen wil. Maar bovenal opent een dichter mij.
Een dichter dicht niet, een dichter opent. Als je één zo’n zin geschreven hebt, dan heb je niet voor niets geleefd. Gerard Reve schreef: ‘Dag lieve jongen.’ Een zin die mij tot tranen kan roeren. Martin Luther King schreef: ‘I have a dream.’ En hij veranderde de wereld. En Anne Frank schreef : ‘Wat geweldig dat niemand ook maar één moment hoeft te wachten met het verbeteren van de wereld!’ Eén zin kan genoeg zijn voor het hele leven.
Dit is de week van het Paasfeest. Het hoogfeest van de kerk, maar ook moeilijk te bevatten. Tot een dichter gaat spreken, want dan is één zin genoeg. Als het over Pasen gaat, komt die zin wat mij betreft van Huub Oosterhuis uit ‘De steppe zal bloeien’: ‘En wij zullen horen, en wij zullen opstaan, en lachen en juichen en leven.’ Soms is één zin genoeg.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.
Overige columns
Pijn
Ik heb de mooiste baan die er is. Soms kijken mensen me meewarig aan, als ze horen over 170 gemeenten en de taken die erbij horen. Maar gelooft u mij, er is niets mooier dan classispredikant zijn. Steeds weer een nieuwe gemeente: ik ben een kind in een snoepwinkel.
Toch doet classispredikant zijn ook pijn. Bij elk van die 170 gemeenten doet de krimp van de kerk zich immers voelen. Het ledental loopt terug, we komen ambtsdragers tekort, en jongeren vind je slechts met een kaarsje. Ook mijn eigen geschiedenis vertelt een onthullend verhaal.
De kerk waar ik werd gedoopt is nu wijkcentrum. De kerk waar ik belijdenis deed is afgebroken. De pastorie waar ik woonde in mijn eerste gemeente staat op dit moment te koop. En waar we in mijn tweede gemeente ooit werkten met 5 collega’s, zijn er nu nog 2 over. Dat doet pijn.
Ik ben de enige niet, alle kerkmensen kunnen zulke verhalen vertellen. We hebben het er niet dikwijls over, want het stemt ons verdrietig. Maar het is er wel. Afgelopen jaar had ik er meer last van dan eerder. Ik moet niet overdrijven, maar ik lijd aan de teruggang van de kerk.
In mijn intervisiegroep bracht ik het ter sprake. Makkelijk was dat niet, want ook wij praten er niet graag over. Maar het hielp wel. Allereerst de herkenning. De anderen vertelden vergelijkbare verhalen. Alleen al het delen daarvan deed me goed. Ik ben de enige niet.
Maar een van de collega’s had voor zichzelf ook een remedie gevonden. Hij zei: ‘Voor mij heeft het alles te maken met roeping. Dit hier, nu, dit is de taak waartoe ik geroepen ben. De kerk van nu helpen richting toekomst. Andere vormen zoeken. Samenwerken. Dat is mijn roeping.’
Ik heb er de hele zomer op gekauwd, en het heeft me erg geholpen. Met het begrip roeping bracht mijn collega iets van God in, en dat had ik nodig. Want het is mijn kerk niet. Natuurlijk mag het me verdriet doen dat zoveel wat er was er niet meer is. Die pijn is er, en mag er zijn.
Maar ik sta in een lange geschiedenis van de weg die God met de kerk gaat. Dat is een kronkelige weg soms, met kuilen en modderige bochten. Maar ook met weldadige rustplaatsen en onverwachte vergezichten. Dit ene stukje, hier en nu, dat is mijn stukje van die weg.
Op dat stukje weg ga ik komend seizoen weer stappen zetten. Geen idee hoeveel, dat zien we wel. Maar classispredikant blijft de mooiste baan die er is. Samen met gemeenten zoeken hoe we vandaag kerk kunnen zijn. En morgen. Dat is mijn roeping. Die van u trouwens ook.
Mocht daaraan behoefte bestaan, dan kunt u zonder toestemming de column overnemen in kerkblad of op website.